Historie

Historie

2010 Jaar Brakkenjacht

Dit artikel verscheen naar aanleiding van het honderd jarig bestaan van de Deutscher Bracken Club e.V.
Van de hand van Heimo van Elsbergen Dipl. Forstwirt en Ehrenpräsident van deze vereniging.

 De vertaling is van ir. Jaap Haring.

Brakken in de oudheid

De brakken zijn de stamvader van alle lang-orige jachthonden die met hun neus jagen. Brakken sporen het wild op en bejagen het door het wildspoor of zweetspoor te volgen en voortdurend luid te geven (luide jacht).

De oude Egyptenaren beschikten al over Brak-achtige jachthonden. Ook van de Grieken en Romeinen is aantoonbaar dat ze met Brakken jaagden. De eerste vermeldingen van Keltisch - Germaanse Brakken zijn te vinden bij de Romeinse dichters Grattius Faliscus rond het begin van onze jaartelling en Silius Italicus (26-101). Grattius prijst in een leerdicht de jacht met de snelle Sugambrer terwijl Silius een Canis Belgicus beschrijft. De Sugamber was een West-Germaans volk die oostelijk van de Rijn leefden tussen Lippe en Sieg. De Belgen waren een Keltische stam in het noorden van Gallië.

De beroemdste Brak van de oudheid was echter de Segusier van de Galliërs, genoemd naar de Keltische volkstam van de Segusiers die leefden in de omgeving van Lyon. Onze huidige West- en Midden Europese Brakken rassen stammen vrijwel zeker van deze Keltische Brak af.

In de Hubertus hond zijn de eigenschappen van de Keltische Brak het beste bewaard gebleven. Deze hond werd ten tijden van de prins van Heristal gefokt in het klooster Andain in Belgische Ardennen. Nadat het gebeente van de heilige Hubertus in 825 naar dit klooster was overgebracht kreeg het de naam Sint Hubertus. Deze naam werd toen ook gegeven aan de daar gefokte "zwarte hond". De Hubertus hond, waarvan ook een witte variëteit bestond was een grote zware hond met lange, laag aangezette oren en een losse huid aan kop en hals. Hij onderscheidt zich door een bijzonder nauw gezet zoeken en een grote spoorzekerheid. Ten tijde van Willem de Veroveraar kwam de Hubertus hond naar Engeland, hij wordt daar sindsdien gefokt. Sinds de 14-de eeuw wordt hij Bloodhound genoemd. Onder deze naam is hij tot op de dag van vandaag behouden gebleven. Nauw verwant aan de Hubertus hond is de Oud-Duitse Leithund (rond 1800 uitgestorven) en de daarvan afstammende Hannoverse Zweethond.

Brakken vanaf 1800

In Duitsland bestonden vroeger talloze Brakkenrassen. Eén van deze rassen was de Bergische-Cronenberger Bracke die tot de tweede wereldoorlog in de omgeving van Cronenburg bij Wuppertal werd gefokt. De Cronenberger was een rode hond met zeer lange oren en deels huidplooien in het gezicht. Hij had een zekere gelijkenis met de Hubertus hond. Een verwantschap met de Franse Brakken is niet onwaarschijnlijk daar tussen 1806 en 1814 het Bergische land als Groothertogdom onder Frans bestuur stond. Ook in de omgeving van Aken werden vroeger veel Brakken gehouden met Schweizer Laufhunde en hier mogelijk ook van afstammen. Voor het Zevengebergte bij Bonn staat vast dat hier tot 1860 Brakken waren. Toen verzochten de jagers de toelating van de Brakken jacht om de grote aantallen vossen te beperken (hondsdolheid).

Op de steile hellingen langs de Moezel werd nog tot de tweede wereldoorlog ijverig met Brakken gejaagd. Het ging hierbij echter meestal om Brakkenkruisingen. Van de vroegere Brakken rassen in Duitsland is alleen de driekleurige Westfälische Bracke overgebleven. Sinds 1900 wordt hij Deutsche Bracke (Duitse brak) genoemd. Naast deze hoogbenige vorm bestaat ook nog de hieruit ontstane laagbenige Westfälische Dachsbracke. Daarentegen bestaan er in de rest van Europa circa 70 Brakken rassen met deels zeer verschillende raskenmerken. Allen bezitten echter het psychophysiologische kenmerk van het voortdurend en luid op spoor jagen.

Oorsprong van de naam Brak

In de wetten van de Germaanse volksstammen (5-de tot 9-de eeuw) is nog sprake van "Segusiër of Seusiër" hiermee werden alle luid op spoor jagende honden bedoeld. Vanaf de 7-de eeuw wordt de benaming "Segusiër" geleidelijk verdrongen door "Bracke".                                                                 Voor het eerst duikt deze benaming op in een kerkgeschrift van de monnik Marculf en in de Lex Frisorium (rond 800). In de middeleeuwen wordt de naam Bracke hoofdzakelijk gebruikt voor de Leithund en voor de Zweethond, welke voor de nazoek op aangeschoten wild wordt ingezet. In de renaissance spreekt men algemeen van jagende honden of jachthonden. Pas bij het begin van de   19-de eeuw wordt de oude benaming Bracke weer gebruikt voor alle luid jagende honden. Van de talrijke woord verklaringen dient die van de gebroeders Grimm te worden vermeld. Volgens de gebroeders Grimm komt: " Bracke" van "Brachio" wat jonge beer (brag=beer) betekent. Waarschijnlijk slaat dit op de zware Brakken uit de middeleeuwen waarvan de pups overeenkomst vertoonden met jonge beren.

Oorsprong van de Brakkenjacht

Er zijn in principe drie manieren om met Brakken te jagen. De parforcejacht, de drijf jacht en de nazoek op ziek wild aan de lange lijn. Alle werden reeds in de oudheid en de middeleeuwen beoefend. Bij de parforcejacht wordt een Brakken meute op het wildspoor gezet. De Brakken bejagen het wild ondersteund door jagers te paard tot het wordt ingehaald of zich vermoeid voor de meute plaatst om daarna door de toegesnelde ruiters te worden overmeesterd. Deze manier werd al door de Kelten ontwikkeld.

De benaming parforcejacht kwam pas in de renaissance in gebruik. De parforcejacht is strikt genomen geen hetsjacht (jacht op zicht) omdat de honden alleen met hun neus jagen. De honden zijn langzamer dan het wild maar door hun groter uithoudings vermogen kunnen zij langer doorgaan en raakt het wild eerder vermoeid.
De parforcejacht werd in de 17-de en 18-de eeuw van grote betekenis bij de hofhoudingen in Europa. Het voorbeeld was de "Chasse Royale" in het absolutische Frankrijk. Hier voor was een enorme inzet nodig van honden, paarden en jachtpersoneel. Meutes van meer dan honderd Brakken waren niet ongebruikelijk. Zo bezat de Hertog van Zweibrocken in de tweede helft van de 18-de eeuw meer dan duizend honden, die ingedeeld waren in compagnieën. In eerste instantie werd gejaagd op herten. Daarnaast ook op wild zwijn en wolven. De gigantische kosten leiden in Duitsland weer snel tot het afschaffen van de parforcejacht.

Vandaag speelt deze manier van jagen alleen nog een rol in West Europa. In Frankrijk is zij het meest verbreid. Hier bestaan nog circa twee honderd équipages die de grote jacht op hert, zwijn en ree en de kleine jacht op vos en haas uitoefenen. Daar tegen wordt in Engeland en Ierland voornamelijk op de vos gejaagd (Foxhunting). In Duitsland is de parforcejacht uit esthetische overwegingen verboden. Bij de drijfjacht met Brakken vervangen de honden de drijvers. Ze moeten het wild opsporen en luid jagend naar de jagers drijven. Daarbij wordt het bemachtigen van het wild voltrokken door gebruik te maken van netten, wapens (schietwapens) of lange honden (windhonden). August Wilhelm Graaf van Melin beschrijft het gebruik van Brakken als volgt: "De jachthonden (bedoeld zijn Brakken) zijn bijzonder nuttig om in de vrije wildbaan groot- en klein wild uit dichte dekking en moerasland te jagen, zodat men naar keuze of omstandigheden netten kan opstellen om het wild levend te vangen, geweren kan opstellen om het wild te schieten of wanneer er vrij veld is, Windhonden gereed te houden om het vluchtende wild te hetsen.

Het luid aanslaan van de honden en de verschillende soorten luid, begeleid met het blazen op de jachthoorn, maken deze manier van jagen tot een aangenaam en onderhoudend genoegen". Met het verbeteren van de schietwapens ontwikkelde zich sinds de 16-eeuw een zeer bijzondere manier van jagen.

Het Brakkeren op haas en vos.

Deze jachtmethode berust op de vaste standplaats van het haarwild. De Brakken moeten het wild opsporen en het zolang luid op spoor bejagen tot het naar zijn oude standplaats terugkeert. Hier kan het, door op de bekende wissels opgestelde jagers worden geschoten. Voor deze vorm van Brakkenjacht is het keren en terugbrengen van het wild karakteristiek. Deze vorm van jacht verlangt van de honden een scherpe neus, enorme spoorwil en spoorzekerheid en een goed spoorluid. Omdat de Brak langzamer is dan het bejaagde wild en dit slechts met zijn neus volgt (het wild niet in het zicht heeft) is Brakkeren geen hetsjacht. In de onontgonnen bossen, heide en moerassen was de Brakken de enige succesvolle manier van jagen.

Andere methode of de inzet van drijvers was door de ontoegankelijkheid van het gebied of de geringe wilddichtheid niet veel belovend. Bijzonder moeilijk was de jacht in de lage bebossing die grote delen van het middelgebergte bedekten. In de ondoordringbare loofbossen moest de luid jagende hond de drijvers vervangen. Met de ontsluiting van deze bossen, de ontginning van heiden en moerassen en de overgang naar bosbouw met hoog opgroeiende soorten verloor de Brakkenjacht steeds meer aan betekenis.

Doorslaggevende veranderingen brachten de Franse Revolutie en de Duitse Revolutie van 1848. Het jachtrecht voor de adel en enkele steden en kloosters, verviel aan de eigenaar van de gronden. Door het sterk versnipperde grondbezit in Noordwest Duitsland werd spreekwoordelijk het Brakkeren de grond onder de voeten ontnomen. In de daarop volgende jaren ontstond het tot op heden geldende revierjacht systeem en werd de uitvoering van de Brakkenjacht veelvuldig beperkingen opgelegd. In het Rijnland was het bij decreet van het General Gouvernement vom Nieder- und Mittelrhein verboden om met zogenaamde Brakken te jagen op straffe van het doodschieten van de honden, tenzij voor het jagen met Brakken door de regering toestemming was gegeven.

In vele andere landen maakte men de uitoefening van de Brakkenjacht afhankelijk van een bepaalde gebiedsgrote. Zo is het heden volgens het Bundesjagdgesetz verboden de Brakkenjacht (Brakkeren) te bedrijven op een gebied kleiner dan (1000) duizend hectaren. Nieuwe landbouw methoden veranderde verhoudingen in de jacht en beperkende wettelijke maatregelen hebben tot het uitsterven van de vroeger talrijke Brakkenrassen geleid. Wanneer de Duitse Brak en de Westfaalse Dasbrak voor deze ontwikkeling gespaard blijven dan is dat te danken aan de volgende feiten.

In het Sauerland werden Brak en Brakkenjacht voor uitsterven behoed. In de bergen van het Sauerland werd nog tot in de jaren dertig grootschalige bosbouw bedreven. De Brakkenjacht is hier tot aan de Tweede Wereldoorlog uit het oogpunt van de jacht noodzakelijk gebleken. Bovendien hielden de Sauerlanders vast aan hun luide jacht met Brakkenluid, hoorngeschal en jachtroepen. Reeds in 1896 werd op het landgoed van Freiherr Maximilian von Kleinsorgen de Deutscher Bracken Club opgericht. Deze vereniging die sinds 1911 zijn zetel heeft in Olpe stelde zich te doel om de van de voorouders overgeleverde oeroude Brakkenjacht samen met de overgeleverde hoornsignalen op de Halbmond te behouden en het oudst bekende jachthondenras voor de ondergang te behoeden.

Dr. Friedrich Jungklaus de onvermoeibare strijder voor het behoud van de Duitse Brak schreef in 1912: "De Duitse Brak is het onderwerp van ons onderzoek en ons streven naar bescherming en ondersteuning. We zien in de met veel moeite en enthousiasme behouden resten van ons oeroude ras een natuur historisch monument, voor welk behoud wij een ieder te hulp roepen die zich aangesproken voelt natuur en streekcultuur te beschermen".

De ontwikkeling tot huidige drijfjacht met Brakken

Sinds de tijd van Jungklaus zijn ook de verhoudingen in het Sauerland wezenlijk veranderd. Door het verdwijnen van de grootschalige bosbouw en het ontstaan van een fijnmazig wegennet is het eigenlijke Brakkeren door andere jachtmethode vervangen. Met de kleinere revieren en het dichte wegennet is er geen plaats meer voor honden die " door zon, maan en sterren jagen". De Brakken jagers richten zich zowel in de fokkerij als bij het voorjagen nu meer op de korte jacht dan op de lange jacht (Brakkeren).

Duitse Brakken en Westfaalse Dasbrakken worden nu gebruikt als Stöberhund (drijver) op haas, konijn, vos en wildzwijn en ze kunnen in kleine revieren worden voorgejaagd zonder met de wetgeving in conflict te komen. Nieuwe ontwikkelingen in de grofwild jacht, bieden ook nieuwe mogelijkheden voor de Brakken. Bij grootschalige aanzit-drukjachten worden de Brakken ingezet op zwartwild, roodwild en reewild. Door hun fijne neus en ruime zoeken zijn het goede speurders. Hun uitgesproken spoorwil stelt hen instaat het wild ook in het moeilijkste terrein te volgen. Door het aanhoudende spoorluid kan het wild zich op de achtervolgers instellen en raakt niet in paniek. In plaats daarvan komt het wild steeds weer op de lopers voor de langzaam jagende Brakken en kan het door de opgestelde jagers met een zeker schot worden gedood.

Overeenkomstig de oude jagerswijsheid dat een goede hazenhond altijd een goede zweethond oplevert, worden de Brakken steeds meer op de nazoek op grofwild gebruikt. Zo zijn uit de specialisten voor het Brakkeren gebruikshonden voor de bosjacht ontstaan. Nu spreekt men van verontrusting jacht. Door de Brakken wordt het wild op de lopers gebracht en dus verontrust. Vandaag de dag bevinden zich in Duitsland circa zes honderd tachtig Duitse Brakken en een twee honderd zestig Westfaalse Dasbrakken. Ongeveer een kwart van alle honden zitten in het zuidelijke deel van het Sauerland en de rest zit over Duitsland verspreid.

En een kleine populatie in Nederland. Voor de fokkerij was het voornaamste gebied de omgeving Olpe, waardoor in jagerskringen meestal van Olper Bracken wordt gesproken. Thans is de fokkerij over heel Duitsland verdeeld. En was de Westfaalse Dasbrak in de laatste decennia bijna uitgestorven. De Sauerlandse Brakkenjagers hebben niet alleen de laatste Duitse Brakkenrassen behouden, ze houden ook alle oude gebruiken in stand die met de Brakkenjacht samen hangen.

Het Halbmond blazerskops van de Deutscher Bracken Club blaast op de koperen Halbmond de oude Brakken signalen. De overgeleverde jachtkreten, die bij het bemachtigen van het wild worden geroepen zijn sinds kort weer in ere hersteld, nadat ze in de jaren na de oorlog in de vergetelheid waren geraakt. Ook de op zichzelf staande jagers uitdrukkingen van de Brakkenjagers, het moeten er tegen de twee honderd zijn worden opgetekend om zo voor het nageslacht bewaard te blijven. Ik hoop dat u nu iets meer weet over het ontstaan van Brakken.