Grand Bleu de Gascogne
Grand Bleu de Gascogne
Contactpersoon - Mw. M. de Haas-Hiemstra (email)
Geschiedenis
De Grand Bleu is een oud ras, dat tijdens de regering van Hendrik IV door de baron De Ruble werd gefokt op het kasteel van Bruka. Vele generaties Bleus zagen op dit kasteel het levenslicht. De baron heeft door zijn jaloerse instelling en zijn weigering vreemd bloed te gebruiken het ras tot zijn dood in 1892 zuiver kunnen houden. Zijn kleinzoon de markies De Scorrailles zette zijn taak voort, zonder van het standpunt van de baron af te wijken. Er is geen nobeler ras te vinden als de Grand Bleu de Gascogne met zijn koninklijke allure, zijn trotse bouw, zijn glinsterende vacht en zijn krachtige stem.
Uiterlijk
De Grand Bleu is een imposante hond met een adellijke uitstraling. De achterhoofdsknobbel is goed geaccentueerd. De lange dunne oren zijn laag aangezet en draaien naar binnen. De bruine ogen hebben een vertrouwen wekkende maar tevens een iets trieste uitdrukking. De beharing is kort en dik. De kleur is blauwschimmel met platen en een bruin (tan) aftekening boven de ogen, op de snuit en de onderste delen van de poten.
De Grand Bleu moet keelhuid hebben; de
keelhuid is alleen bij Franse rassen sterk ontwikkeld. Waarschijnlijk is het stemgeluid gebonden aan de aanwezigheid van keelhuid, wat natuurlijk geen reden is om tot overdrijving te leiden.
Gezondheid
De Bleu de Gascogne is een echte zuiderling: adoreert warmte en heeft een hekel aan kou.
Karakter en gedrag
Het is een intelligente en "gehoorzame" hond, heel zacht voor mensen maar behoorlijke eigenzinnig waardoor de Grand Bleu niet voor iedereen geschikt is.
Uiteraard heeft hij een consequente opvoeding nodig, maar een harde aanpak verdraagt hij niet. Hij is rustig en aanhankelijk en voegt zich makkelijk naar de manier van leven van zijn baas.
Zijn grootte, zijn behoefte aan beweging en zijn stemgeluid maken hem ongeschikt voor een kleine woning.
Werken met de Grand Bleu de Gascogne
De Grand Bleu is onverschrokken, doortastend en moedig. De neus is het vijfde been van de Bleu, dat wil zeggen altijd op de grond: klaar om het spoor te volgen. De voornaamste prooidieren waren de wolf en het wild zwijn. Tegenwoordig wordt hij in Frankrijk voornamelijk gebruikt voor de jacht op ree en everzwijn. In Nederland is het mogelijk om met de hond het zweetwerk te beoefenen, d.w.z. het uitwerken van een kunstmatig gelegd bloedspoor. Ook dit zweetwerk verricht de Bleu vol overgave.
Beknopte rasstandaard
Land van oorsprong: Frankrijk
Gebruik: hond voor de jacht onder het geweer, soms voor de lange jacht, op groot wild, maar ook voor de haas, meestal in meuteverband of individueel als speurhond.
F.C.I. indeling: Groep 6 Lopende honden, zweethonden en aanverwante rassen. Sectie 1.1 hoogbenige lopende honden met werkproeven.
Korte geschiedenis: Het is een oud ras, een tijdgenoot van de Sint Hubertushond; hij maakte in de 14e eeuw deel uit van de meute van Gaston Phoebus, Comte de Foix, die hem gebruikte voor de jacht op wolf, beer of everzwijn.
Algeheel beeld
Een oud ras, duidelijk Frans getypeerd voor wat betreft hoofd, vacht en uitdrukking. Imposant, krachtig en adellijk uiterlijk.
Gedrag/karakter
Gedrag: scherp van neus, beschikt over een keelgeluid met zware tonen.Erg geschikt voor de wijze van jagen.
Groepeert op instinct.
Karakter: kalm, reageert makkelijk op bevelen.
Hoofd
Schedel: van voren gezien licht gewelf en niet te breed; de achterhoofdsknobbel is vrij duidelijk zichtbaar. Van opzij gezien is de achterzijde van de schedel spitsboogvormig. Het voorhoofd is vol.
Stop: weinig geaccentueerd.
Neus: zwart, breed, neusgaten goed open.
Lippen: voldoende afhangend, de onderkaak goed bedekkend; het uiteinde van de snuit een vierkant uiterlijk gevend. De mondhoeken zijn duidelijk zichtbaar zonder slap te zijn.
Snuit: van dezelfde lengte als de schedel, stevig, licht gewelfd.
Kaken: schaargebit. Snijtanden haaks in de kaken geïmplanteerd.
Wangen: droog; de huid vormt 1 of 2 plooien.
Ogen: ovaal van vorm, ze lijken wat diep te liggen doordat ze bedekt worden door zware oogleden, bruin. Het onderooglid toont soms het rode slijmvlies. Zachte en iets treurige uitdrukking.
Oren: kenmerkend voor de Bleu de Gascogne. Ze zijn fijn, binnenwaarts gedraaid en eindigen in een punt. Ze moeten de neuspunt voorbij reiken. Het oor is smal bij de aanzet, die onder de ooglijn ligt.
Hals: middelmatig lang, iets gebogen; ontwikkelde keelhuid.
Lichaam
Rug: nogal lang, stevig.
Lendenen: goed aangehecht.
Romp: licht oplopend naar de heupen.
Borst: diep, breed: ze komt onder elleboogniveau. Goed open.
Ribben: voldoende gerond en lang.
Flanken: vlak en goed aflopend.
Staart: vaak dik, soms wat langere, grovere hare haren naar de staartpunt gericht, niet glad gesloten, de punt van de sprongen bereikend, stevig aangezet, sabelvormig gedragen.
Ledematen
Voorhand
Algemeen beeld: krachtige voorhand.
Schouder: voldoende lang en gespierd, goed schuin.
Elleboog: dicht tegen het lichaam.
Onderarm: stevige botten; vooruitspringende pezen.
Voeten: iets verlengde ovaalvorm, tenen droog en gesloten. Voetkussens en nagels zwart.
Achterhand
Algemeen beeld: stevige achterhand.
Dijbeen: lang en gespierd.
Sprong: breed, licht gehoekt, goed aflopend.
Gangen: regelmatig en nonchalant.
Huid
Voldoende dik, soepel. Zwart of sterk gepigmenteerd met zwarte vlekken, nooit geheel wit. Haarloze zones zwart.
Vacht
Beharing: kort, niet te lang, goed gesloten.
Kleur: geheel gespikkeld (zwart en wit) wat een leisteenblauw effect geeft; met of zonder zwarte vlekken. Twee zwarte vlekken aan weerszijden van het hoofd, de oren bedekkend tot op de wangen. Ze komen niet samen op het hoofd, maar laten een witte scheiding in het midden waarin zich meestal een zwarte vlek bevindt die ovaalvormig is: een kenmerk van het ras.Twee min of meer felle tanaftekeningen boven de arcadeboog (quatroeille). Men treft tanaftekeningen eveneens aan op de wangen, de lippen, aan de binnenkant van de oren, op de ledematen en onder de staart.
Schofthoogte: reu 65 tot 72 cm, teef 62 tot 68 cm